Die ene eerste



door Hans Wopereis

Het is zondag en ik ben net terug uit Jordanië, alwaar ik met een groep van mannen 7 dagen door de schitterende woestijn van de Wadi Rum heb getrokken en wij al lopend dichter en dichter bij onze essentie zijn gekomen.De woestijn en de mannen zijn nog dicht bij mij. Ik voel me ongelooflijk ruim en open, mijn geest is rustig, mijn lijf voelt krachtig en ontspannen, mijn hart stroomt over van liefde en dankbaarheid. Alles komt zoveel meer bij mij binnen. Ons prachtige bestaan hier in huis, de geur van de herfst in de tuin, het licht in de ogen van mijn lieve meiden, de zachte vrouwelijke lijnen in het gezicht van mijn vrouw.

‘s Avonds op televisie, kijk ik naar de beelden van de val van de muur in Berlijn, 25 jaar geleden, deze avond groots herdacht. Beelden die ik vaker heb gezien, maar mij niet eerder zo diep raakten. Ik zie dat beslissende moment waarop die ‘blunderende’ perschef van het DDR bewind, antwoord gevend op de vraag van een journalist, zegt dat naar zijn weten de grens met ingang van nu open is. Ik zie de enorme vreugde van al die Ossi’s met hun lange haren en hun versleten spijkerbroeken die met open armen en onder luid applaus aan de andere kant van de muur binnen gehaald worden. Ik zie de onafgebroken stoet van Trabantjes, een man die de muur beklimt en triomfantelijk met een houweel begint te hakken, een stuk muur die letterlijk omvergeworpen wordt. Ik kijk er naar en de tranen stromen over mijn gezicht. Wat een prachtig moment is dit toch geweest! Naast het moment dat Mandela werd vrijgelaten, misschien wel het meest indrukwekkende moment uit mijn tijdvak van de geschiedenis.

Voor het slapen gaan mijmer ik er nog over na. Niet alleen over de symbolische betekenis van dit beeld, de muur in mijzelf die ik ooit heb laten vallen, de innerlijke muren van mijn mannen daar in de woestijn, die ik de afgelopen week heb zien vallen, de diepe vreugde die mij dat geeft. Maar ook over wat ik één van de journalisten hoorde zeggen over hoe lang het na het bericht van die perschef toch nog duurde voordat de mensen zich daadwerkelijk bij de muur durfden te melden. Één iemand moet de eerste geweest zijn, de eerste Ossi die het durfde te geloven, de eerste die durfde te gaan. De eerste waar iedereen achteraan kwam. Zoals er ook talloze ‘eersten’ geweest zijn, in al die jaren na de bouw van de muur, die zich daar niet bij neer gelegd hebben en er op allerlei manieren voor gezorgd hebben dat hij uiteindelijk is gevallen. Zo voort mijmerend, herinner ik me dat prachtige verhaaltje uit de Joodse traditie over dat moment dat Mozes met zijn volk, opgejaagd door de Farao, aan de rand staat van de rode zee, aan de overkant van daar waar ik zelf de vorige dag nog vertoefde aan het strand in Akaba, Jordanië. In dat verhaaltje wordt verteld dat het niet Mozes was die met zijn staf de zee deed doen splijten, maar dat het één naamloze Jood was die daar aangekomen gewoon doorliep de zee in, gewoon doorliep in het volste vertrouwen dat de God waar hij in geloofde zijn belofte zou nakomen en de zee zou doen splijten! Zonder die ene, wordt gezegd, had Mozes niets voor elkaar gekregen! Er zijn in onze wereld nog vele innerlijke en uiterlijke muren te slechten. Uitgerekend in Israël bijvoorbeeld, waar niet lang geleden nog zo’n vreselijke muur gebouwd is om de Palestijnen achter weg te houden.

Maar ook in ons eigen land, in de organisaties waar wij komen bijvoorbeeld, muren tussen afdelingen, tussen collega’s die elkaar ooit gekwetst hebben, tussen het uitvoerende en het leidinggevende kader dat elkaar niet vertrouwd. Wie zullen daar de eersten zijn die het er niet bij laten zitten? En wat zal ik na deze indrukwekkende, openbrekende reis door de woestijn zelf de komende periode doen als ik tegenover zo’n innerlijke of uiterlijke muur kom te staan? Ik ben benieuwd!



E-mail adres wordt niet zichtbaar bij je reactie


  1. Janny Westdijk op schreef:

    Beste Hans,

    Wat je nu schrijft spreekt me heel erg aan en doet me denken aan het prachtige gedicht van Huub Oosterhuis, dat niet heel veel meer gezongen wordt, maar nog steeds spreekt:

    GEEN ZILVEREN SLEEËN

    Geen zilveren sleeën
    geen goud in de grond enkel een hand op mijn hart en een mond op mijn mond.

    Winter. Staan aan het strand, in lekke schoenen, in dunne trui; of als geteerde palen gebrandmerkt met een cijfer. Onaandoenlijk staan, wachten aan het strand, een winterdag.

    Kijken. Niet zien. Er is geen horizon.
    Er scheert een schim voorbij, vlakbij, een vogel, een meeuw die vissen oppikt uit de branding en langs de toppen van de golven glijdt.

    We zijn met veel, de meesten moe, verward, tot op de draad versleten – niet meer weten hoe verder, geen portiek om in te schuilen. Achter de rug het oude land, de steppe.

    Geen zilveren sleeën
    geen goud in de grond enkel een hand op mijn hart en een mond op mijn mond.

    Rijken en armen even uitgeteld.

    Schildpadden herten slangen hazewinden:
    geen wedloop meer, de vloedlijn is de eindstreep, niemand springt even over deze zee.

    Gaan – wie durft gaan? Hoe gaan we? gaan we niet? wie op één been? wie durft ondersteboven?
    wie duikt en zwemt onder de branding door?
    wie als een fles wordt op de vloed geworpen?

    Gaan – waarheen gaan? naakt of met kleren aan? Misschien als meeuwen, wit met zwarte koppen, voortglijden langs de toppen van de golven,
    en schreeuwen schor boven de branding uit.

    Geen zilveren sleeën
    geen goud in de grond enkel een hand op mijn hart en een mond op mijn mond.

    Weet iemand het wachtwoord? wie heeft een sleutel? Wie heeft iets eetbaars? wie een droom, een heimwee? Kent iemand nog dat lied `Hij is mijn herder’?
    Iemand begint te gaan, begint te zingen.

    Geen zilveren sleeën
    geen goud in de grond enkel een hand op mijn hart en een mond op mijn mond.

    Iemand begint te gaan, een wolf, een herder, het kreupelhout de eik de kruizemunt –
    een roos verandert in een dorenstruik,
    een jongen draagt zijn vader op de schouders.

    Geen zilveren sleeën
    geen goud in de grond enkel een hand op mijn hart en een mond op mijn mond.

    Tien, twintig gaan, of een, of honderdduizend alsof nieuw land, alsof een overkant bestaat, alsof de dood gedood, de zee gevlogen, alsof het zout niet bijt. Nu zingen allen:

    Ik hoef geen weg, geen sleutel geen pracht van een huis geen zilveren sleeën
    geen goud in de grond –

    enkel een hand op mijn hart en een ander gezicht
    en een mond op mijn mond en een harp en een fluit

    als een vrouw en een man en het dampende dauwende ochtendlicht boven
    een ander Vietnam.

    Geen zilveren sleeën
    geen goud in de grond enkel een hand op mijn hart en een mond op mijn mond.

    Hartelijke groet,

    Janny Westdijk

Inschrijven blog

Het ITIP is aangesloten bij CRKBO, alle opleidingen zijn btw-vrij.

De opleidingen van het ITIP voldoen aan de eisen van het NRTO keurmerk.

ITIP is initiatiefnemer van bezinningstochten.nl

ITIP school voor leven en werk
Marspoortstraat 16
7201 JC Zutphen
telefoon: 0575 - 510 850
e-mail: info@itip.nl
KvK: 11 03 32 79
NL75 TRIO 0379 6845 27

Openingstijden
maandag - donderdag 09.00 - 16.00
vrijdag 09.00 - 13.00

Ontvang jaarlijks het gratis ITIP Magazine